Mommsen was Caesar-adept. Hij beschreef de Romeinse veldheer en politicus als een genie. Volgens hem moet de persoon van Caesar als de personificatie worden gezien van een historische noodzakelijkheid waarin Hegels ‘Weltgeist’ tot uitdrukking gekomen is. Mommsen schrijft niet zonder pathos: ‘Zoals de kunstenaar tot alles in staat is maar niet tot de ultieme schoonheid, zo ook moet de geschiedschrijver, als hij in duizend jaar het volkomen uitzonderlijke voor zich krijgt, zwijgen.’  En voorzover een doorzetter evenveel energie steekt in iets te doen of iets niet te doen:  zijn veder hield stil eenmaal bij de dood van zijn grote idool aangekomen.  Caesar’s vermoording en apotheose werden door hem niet beschreven. Oh ja, als jurist verdedigde hij Caesars trek over de Rubico, die in zijn ogen staatsrechtelijk rechtmatig was, hij voer uit tegen Cicero, zag in Caesar de versmelting van het goede van de republiek en de monarchie, schiep in de ogen van latere historici  – Mommsen kwam uit een theologenfamilie -, van Caesar een aardse heiligenlegende… Maar de man met ‘Leidenschaft’ was niet vooruit te branden om dat te doen waar zijn vak hem om vroeg. En, ironisch genoeg, zo blijft Caesar leven in het werk van Mommsen. De aanhouder wint.